terug naar de gerechtelijke uitspraken

Arrondissementsrechtbank te Arnhem

Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht

Reg.nr.: 97/1823

UITSPRAAK

in het geding tussen:

de vereniging Motorrijders Actie Groep, en de Stichting Pro Auto, eisers,

en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Tiel te Tiel, verweerders.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerders van 15 april 1997, verzonden 22 april 1997, kenmerk BA/ 030432/ J.W. Westerholt.

2. Feiten en procesverloop

Op 15 oktober 1996 besloten verweerders - als onderdeel van een meer verkeersmaatregelen omvattend besluit - tot geslotenverklaring van de Ophemertsedijk tussen de Inundatiedijk-Zuid en de Dr. J.M. den Uyllaan te Tiel voor motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer.

Bij brieven van 31 oktober 1996 respectievelijk 4 november 1996 dienden de Vereniging Motorrijders Actie Groep (MAG) en de Stichting Pro Auto (SPA) een bezwaarschrift in tegen dit besluit.

Op 8 januari 1997 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, waarop eisers zijn gehoord door wethouder J.A.N. Roos en een drietal ambtenaren van de gemeente.

Bij het bestreden besluit zijn de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard en is het besluit van 15 oktober 1996 onder aanvulling van de gronden gehandhaafd.

Bij brief van 1 juni 1997, ingekomen 4 juni 1997, heeft J. de Jonge, bestuursmedewerker inzake aanpassingen infrastructuur van MAG, namens MAG en SPA op nader aan te voeren gronden beroep aangetekend tegen dit besluit. J. de Jonge was daartoe door MAG gemachtigd bij brief van 26 mei 1997 en door SPA bij brief van 15 mei 1997.

De gronden van het beroep zijn medegedeeld bij brief van 15 juni 1997.

Verweerders hebben bij brief van 29 juli 1997 een verweerschrift ingediend. Door partijen zijn nog enige andere stukken ingediend. Naar de inhoud van deze - aan partijen bekende of toegezonden - stukken wordt hier verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 september 1999, waar namens MAG is verschenen J. de Jonge. SPA heeft zich niet doen vertegenwoordigen.

Verweerders hebben zich op de zitting doen vertegenwoordigen door mevr. mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, advocaat, en mevr. M. Finkers-Kaymak, ambtenaar van de gemeente Tiel. Zijdens verweerders is als deskundige meegebracht H. Heerdt, beheerder van het natuurgebied Wetland-Passewaaij.

3. Overwegingen

In dit geding dient vooreerst te worden onderzocht of eisers ontvankelijk zijn in hun beroep. Daartoe wordt als volgt overwogen.

Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen belanghebbenden tegen een besluit beroep instellen. Blijkens artikel 1:2 Awb wordt als belanghebbende aangemerkt: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstelling en blijkens feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Blijkens haar statuten stelt de Vereniging Motorrijders Actie Groep zich onder meer ten doel de bescherming van de belangen van motorrijders en het bevorderen van het berijden van motorfietsen. De Stichting Pro Auto heeft als doelstelling het behartigen van de belangen van de automobilist, in de ruimste zin van het woord opgevat. Eisers trachten hun doelstelling blijkens hun feitelijke werkzaamheden onder meer te bereiken door deel te nemen aan inspraak- en voorbereidingsprocedures betreffende verkeersmaatregelen, die voorzien in afsluiting dan wel beperking van de toegang van delen van het openbaar wegennet voor motoren respectievelijk auto's.

Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de voor de ontvankelijkheid van het beroep aan eisers te stellen voorwaarden. Mede gelet op hun feitelijke werkzaamheden beschouwt zij de door eisers behartigde collectieve belangen, te weten die van de gezamenlijke motorrijders en automobilisten, voldoende specifiek om aan te nemen dat eisers door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belang zijn getroffen.

De rechtbank merkt in dit verband nog op, dat het beschikbaar houden van dijkwegen voor recreatief auto- en motorverkeer een belang is dat zich naar zijn aard in beginsel leent voor collectieve belangenbehartiging. Zulks geldt temeer nu volgens vaste rechtspraak individuele personen die niet een van anderen te onderscheiden belang hebben en derhalve als normale weggebruikers aan het verkeer deelnemen, bij besluiten als hier in geding niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt en als gevolg daarvan niet tegen dergelijke besluiten op kunnen komen (zie bijv. ABRS 3 juli 1998, Gemeentestem 7102, nr. 5). Het bovenregionale bereik van bedoeld verkeer in aanmerking genomen ziet de rechtbank niet in, anders dan ter zitting zijdens verweerders betoogd, dat het in geding zijnde belang zich uitsluitend zou lenen voor collectieve belangenbehartiging op lokaal of regionaal niveau.

Aangezien ook overigens is voldaan aan de voor de ontvankelijkheid van het beroep geldenden vereisten, worden eisers in hun beroep ontvangen.

Aan de rechtbank staat vervolgens ter beoordeling of verweerders zonder in strijd te komen met het recht hebben kunnen besluiten tot handhaving van hun beslissing tot geslotenverklaring van de Ophemertsedijk te Tiel tussen de Inundatiedijk en de Dr. J.M. den Uyllaan voor motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer.

Blijkens het bestreden besluit beogen verweerders met de afsluiting de recreatieve waarde van het betreffende dijkgedeelte te vergroten, verstoring van de flora en fauna in het aangrenzende natuurgebied Wetland Passewaaij te voorkomen, de veiligheid van de weggebruikers te verhogen en verkeersoverlast voor omwonenden en voetgangers en fietsers te beperken. Huns inziens is het weggedeelte voor doorgaand verkeer slechts van geringe betekenis. Zonder de verkeersmaatregel zou het gemotoriseerde verkeer zijn weg moeten vinden door een woonwijk, de Hertogenwijk, hetgeen verweerders onwenselijk vinden. Zij beoordelen de met de maatregel te dienen belangen als zwaarwegender dan het benadeelde belang om met een motorvoertuig op het betreffende dijkgedeelte te kunnen recreëren.

Eisers voeren aan dat verweerders onvoldoende hebben aangetoond dat de maatregel nodig is ter bevordering van de verkeersveiligheid. Huns inziens ontbreekt de feitelijke onderbouwing terzake. De breedte van de weg is naar hun mening toereikend om gemotoriseerd verkeer toe te laten. Dijkwegen elders, waar geen beperkingen gelden voor gemotoriseerd .verkeer, hebben veelal een gelijke of geringere breedte. Verder hebben verweerders volgens eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de maatregel nodig is om overlast voor aanwonenden te beperken. Geluidsoverlast en snelheidsovertredingen kunnen naar hun opvatting voldoende worden bestreden door handhaving van de relevante wettelijke bepalingen. Huns inziens hebben verweerders hen ten onrechte, niet bij de voorbereiding van de maatregel betrokken.

De rechtbank overweegt het volgende.

Uit artikel 15 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) volgt dat het plaatsen van verkeerstekens en het treffen van verkeersbeperkende en verkeersverruimende maatregelen op of aan de weg geschiedt krachtens verkeersbesluit. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, WVW worden verkeersbesluiten genomen door de gemeenteraad, voorzover het niet gaat om wegen in beheer van het rijk, de provincie of een waterschap. De gemeenteraad kan zijn bevoegdheid overdragen aan burgemeester en wethouders.

De raad van de gemeente Tiel heeft bij besluit van 19 juli 1995, nr. 17, afdeling BA, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en verweerders bevoegd verklaard tot het nemen van besluiten als hier in geding.

Volgens artikel 21 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) moet in de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval zijn vermeld welke doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde belangen in het geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. In artikel 2, eerste en tweede lid, WVW worden als relevante belangen genoemd:

a het verzekeren van de veiligheid op de weg,

b het beschermen van weggebruikers en passagiers,

c het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan,

d het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer,

e het voorkomen of beperken van overlast, hinder, schade of milieubelasting en

f het voorkomen of beperken van aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

De rechtbank stelt voorop dat bovenstaande wettelijke bepalingen aan verweerders beleidsvrijheid bieden in die zin, dat tij de bevoegdheid hebben om binnen de door het recht gestelde grenzen een eigen afweging te maken van de hiervoor genoemde belangen. Aan de rechtbank staat uitsluitend ter beoordeling of verweerders bedoelde grenzen in acht hebben genomen.

Verweerders hebben het bestreden besluit primair doen steunen op het hierboven onder f genoemde belang, meer specifiek het voorkomen of beperken van aantasting van het natuurkarakter van het gebied waarin de betreffende dijkweg is gelegen en de recreatieve functie ervan.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders in redelijkheid tot de opvatting kunnen komen dat de betwiste verkeersmaatregel nodig is ter voorkoming althans beperking van aantasting van het karakter van het aanliggende natuurgebied Wetland Passewaaij en de recreatiemogelijkheden voor voetgangers en fietsers op het betreffende dijkgedeelte. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het dijkverbeteringsplan Tiel-Bellevue-Zennewijnen, dat op 24 april 1995 door gedeputeerde staten van Gelderland krachtens de Deltawet grote rivieren is vastgesteld, op aangeven van de gemeente Tiel rekening is gehouden met verandering van functie van het onderhavige weggedeelte van doorgaande weg naar een weg met een recreatieve functie voor fietsers en wandelaars, met het oog op het natuurkarakter van dit gebied en ter bevordering van de recreatiemogelijkheden voor fietsers en voetgangers. Daarnaast sluit de maatregel aan op het door verweerders onderschreven streven van het Intergemeentelijk Orgaan Rivierenland, waarvan de gemeente Tiel deel uitmaakt, zoals neergelegd in het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan d.d. maart 1997, om de dijkwegen in de regio Rivierenland waar mogelijk verkeersluw te maken teneinde deze beter geschikt te maken voor recreatieve fietsroutes.

Verweerders hebben het bestreden besluit voorts gebaseerd op de hierboven onder a, b en e genoemde belangen. Eisers bestrijden dat deze belangen hier spelen. De rechtbank deelt de opvatting van eisers niet. Nog daargelaten dat het onder f genoemde belang blijkens artikel 21 BABW juncto artikel 2, eerste en tweede lid WVW, toereikend kan zijn om een besluit als hier in geding te dragen, oordeelt de rechtbank dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het openhouden van het betreffende weggedeelte voor auto’s en motoren onwenselijk is, omdat dit afbreuk doet aan de verkeersveiligheid in de Hertogenwijk. Voor het auto- en motorverkeer dat zich over bedoeld weggedeelte heeft begeven of daarnaar op weg is, is immers - naar eisers niet hebben betwist - geen andere route beschikbaar dan via die, niet op doorgaand auto- en motorverkeer ingerichte, woonwijk.

De rechtbank oordeelt dat de grief van eisers dat verweerders ten onrechte hebben nagelaten om aan de hand van verkeerstellingen en ongevalsregistraties aan te tonen dat sprake is van een verkeersonveilige situatie, niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, reeds omdat de verkeersonveiligheid als gevolg van de beperkte breedte van de weg slechts een bijkomend argument is voor verweerders besluit. Zulks geldt eveneens voor de grief dat het belang van voorkoming van overlast niet had mogen worden ingeroepen omdat niet via een klachtenregistratie is gebleken van overlastklachten. Gelet op de geringe wegbreedte en het ontbreken van een fiets- of voetpad komt het de rechtbank overigens niet onaannemelijk voor dat de afsluiting de verkeersveiligheid van voetgangers, fietsers en andere langzaam verkeer bevordert en geluids- en andere overlast vanwege gemotoriseerd verkeer beperkt. Dat verweerders niet zonder grond hebben aangenomen dat door omwonenden overlast wordt ondervonden van het auto- en motorverkeer op de dijk, is in de bezwarenprocedure gebleken.

De rechtbank acht vervolgens van belang dat, gelijk ter zitting door de gemachtigde van MAG is erkend, voor doorgaand auto- en motorverkeer een goede alternatieve route beschikbaar is. Niet ontkend kan worden dat de betwiste maatregel in het nadeel is van het belang waarvoor eisers wensen op te komen: handhaving van de mogelijkheid om zich voor recreatieve doeleinden met de auto of motor over het betreffende dijkvak te begeven. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerders geen onredelijke afweging hebben gemaakt door dit belang ondergeschikt te achten aan de belangen, die met de maatregel zijn gediend.

De rechtbank verwerpt tenslotte de grief van eisers dat de bestreden verkeersmaatregel niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid doordat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld hun wijze van zien vòòr het nemen van het verkeersbesluit naar voren te brengen. Aangenomen dat verweerders bij de totstandkoming van het primaire besluit (d.d. 15 oktober 1996) tekort zijn geschoten door eisers niet in de gelegenheid te stellen hun belangen in te brengen, is dit gebrek in de bezwaarschriftenprocedure hersteld.

Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit

De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb (proceskostenveroordeling).

Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. van Donselaar, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 1999, in tegenwoordigheid van mr. S.I.A. Hensen als griffier.

Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.