terug naar de gerechtelijke uitspraken

Arrondissementsrechtbank te Arnhem

Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht

Reg.nr.: 99/396

UITSPRAAK

in het geding tussen:

de Vereniging Motorrijders Actie Groep, en de Stichting Pro Auto, eisers,

en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kesteren te Opheusden, verweerders.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerders van 18 januari 1999, kenmerk GGZ/DD/99-131.

2. Feiten en procesverloop

Op 18 augustus 1998 besloten verweerders tot geslotenverklaring op zon- en feestdagen van de Rijnbandijk tussen de Spoorstraat en de Veerweg te Kesteren voor alle motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer. Besloten is tot afsluiting door middel van het aan beide zijden van het wegvak (inclusief de aansluiting van andere wegen op het wegvak) plaatsen van het bord C12, als bedoeld in bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 met het onderbord met de tekstregel "uitgezonderd bestemmingsverkeer én alleen op zon- en feestdagen". Het besluit is op 2 september 1998 bekendgemaakt.

Bij brieven van 3 oktober 1998 respectievelijk 9 oktober 1998 dienden de Vereniging Motorrijders Actie Groep (MAG) en de Stichting Pro Auto (SPA) tegen dit besluit een bezwaarschrift in.

Naar aanleiding van de bezwaarschriften is op 3 december 1998 een hoorzitting gehouden.

Bij het bestreden besluit zijn de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaard en is het besluit van 18 augustus 1998 gehandhaafd. Bij brief van 28 februari 1999, ingekomen 3 maart 1999, heeft MAG, mede namens SPA, beroep aangetekend tegen de beslissing op de bezwaarschriften. Verweerders hebben bij brief van 14 april 1999 een verweerschrift ingediend. Door partijen zijn nog enige andere stukken ingediend. Naar de inhoud van deze - aan partijen bekende of toegezonden - stukken wordt hier verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 september 1999, waar namens MAG is verschenen J. de Jonge, bestuursmedewerker inzake aanpassingen infrastructuur van MAG. SPA heeft zich niet doen vertegenwoordigen. Verweerders waren ter zitting vertegenwoordigd door mr C.J. Grasmeijer, ambtenaar ter secretarie van de gemeente Kesteren.

3. Overwegingen

Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak inzake AWB 97/1823, die aan deze uitspraak is gehecht en waarnaar hier wordt verwezen, is zij van oordeel dat MAG en SPA gelet op hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden bij besluiten als hier in geding als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 jo. artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Aangezien ook overigens is voldaan aan de daarvoor geldende eisen, worden eisers in hun beroep ontvangen.

Aan de rechtbank staat de vraag ter beantwoording of verweerders zonder in strijd te komen met het recht hebben kunnen besluiten tot handhaving van hun beslissing tot geslotenverklaring op zon- en feestdagen van de Rijnbandijk tussen de Spoorstraat en de Veerweg te Kesteren voor alle motorvoertuigen met uitzondering van bestemmingsverkeer.

Verweerders hebben voor hun besluit overwogen dat het betreffende weggedeelte smal is (4 meter) en grotendeels door een woonomgeving loopt. De weg heeft huns inziens een verblijfsfunctie en geen stroomfunctie; hij is niet bedoeld voor doorgaand auto- en motorverkeer. Door de geringe wegbreedte is de verkeersveiligheid van voetgangers en fietsers bij passage van auto's en motoren onvoldoende verzekerd. Daar komt bij dat omwonenden op zon- en feestdagen veel overlast ondervinden van groepen op de dijk recreërende motorrijders.

Verweerders hebben voorts overwogen dat de geslotenverklaring aansluit bij het beleid van het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan en het Nationaal Milieubeleidsplan 3. In deze plannen is voorzien in het auto- en motorluw maken van de dijken om ruimte te maken voor niet-gemotoriseerd recreatief weggebruik. Verweerders wijzen er in dit verband op dat over de betreffende dijk een ANWB-V.V.V. fietsroute loopt. Al met al wegen de met geslotenverklaring te dienen belangen volgens verweerders zwaarder dan de belangen die worden benadeeld.

Volgens eisers hebben verweerders te snel naar het middel van afsluiting gegrepen. De verkeersveiligheid kan huns inziens toereikend worden verbeterd met minder ingrijpende maatregelen. De verblijfsfunctie van het weggedeelte impliceert naar hun mening niet noodzakelijk dat de weg moet worden gesloten voor gemotoriseerd niet-bestemmingsverkeer. Zij vinden dat aan de in geding zijnde verkeersmaatregel onvoldoende objectieve gegevens met betrekking tot verkeerssnelheden en geluidsoverlast ten grondslag liggen. Snelheidsovertredingen en geluidsoverlast kunnen worden teruggedrongen door intensievere handhaving van de toepasselijke voorschriften. Volgens eisers hebben verweerders onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de afsluiting alleen voor zondagen geldt. Zij vermoeden dat de betwiste verkeersmaatregel vooral de bescherming van de zondagsrust ten doel heeft.

De rechtbank overweegt het volgende.

Uit artikel 15 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) volgt dat het plaatsen van verkeerstekens en het treffen van verkeersbeperkende en verkeersverruimende maatregelen op of aan de weg geschiedt krachtens verkeersbesluit. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, WVW worden verkeersbesluiten genomen door de gemeenteraad, voorzover het niet gaat om wegen in beheer van het rijk, de provincie of een waterschap. De gemeenteraad kan zijn bevoegdheid overdragen aan burgemeester en wethouders.

De raad van de gemeente Kesteren heeft bij besluit van 27 april 1995, nr. 1995-31, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en verweerders bevoegd verklaard tot het nemen van besluiten als hier in geding.

Volgens artikel 21 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) moet in de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval tot uitdrukking worden gebracht welke doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. In artikel 2, eerste en tweede lid, worden als relevante belangen genoemd:

a het verzekeren van de veiligheid op de weg,

b het beschermen van weggebruikers en passagiers,

c het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan,

d het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer,

e het voorkomen of beperken van overlast, hinder, schade of milieubelasting en

f het voorkomen of beperken van aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

De rechtbank stelt voorop dat bovenstaande wettelijke bepalingen aan verweerders beleidsvrijheid bieden in die zin dat zij de bevoegdheid hebben om binnen de door het recht gestelde grenzen een eigen afweging te maken van de hiervoor genoemde belangen. Aan de rechtbank staat uitsluitend ter beoordeling of verweerders bedoelde grenzen hebben gerespecteerd.

Verweerders hebben de in geding zijnde verkeersmaatregel met name gegrond op de hierboven onder a, b en e genoemde belangen. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting zijdens verweerders naar voren is gebracht constateert de rechtbank, dat de onderwerpelijke verkeersmaatregel is getroffen na afweging van het verkeersveiligheidsbelang van aanwonenden en niet-gemotoriseerde weggebruikers alsmede het belang van omwonenden bij beperking van geluids- en andere verkeersoverlast enerzijds tegen de bij de bereikbaarheid van de aanliggende percelen betrokken belangen en het belang van auto- en motorrijders om op alle dagen van de week van het betreffende weggedeelte gebruik te kunnen maken anderzijds. Ter voorbereiding van de maatregel hebben verweerders overleg gevoerd met onder andere (vertegenwoordigers van) bewoners van de Rijnbandijk en eisers. Uitvoerig is onder ogen gezien welke alternatieven zich voordoen om de gestelde doelen - verbetering van de verkeersveiligheid en beperking van de overlast - te bereiken. Ook de door eisers ingebrachte alternatieven zijn daarbij betrokken.

De rechtbank is van oordeel dat verweerders, alle belangen wegende, in redelijkheid en zonder overigens in strijd te komen met het recht hebben kunnen concluderen dat de in geding zijnde maatregel het meest aangewezen is om de gestelde doelen te verwezenlijken.

De rechtbank stelt vast dat het betreffende gedeelte van de dijkweg slechts vier meter breed is, niet beschikt over een voet- of fietspad, een smalle berm heeft en voor een aanmerkelijk deel langs woonbebouwing loopt. Voorts stelt zij vast dat de betreffende weg niet essentieel is voor de afwikkeling van doorgaand auto- en motorverkeer. Het komt de rechtbank niet onaannemelijk voor dat de afsluiting op zon- en feestdagen voor gemotoriseerd verkeer, behoudens bestemmingsverkeer, de verkeersveiligheid van voetgangers, fietsers en andere langzame weggebruikers bevordert en de geluids- en andere overlast vanwege gemotoriseerd verkeer beperkt. Evenmin onaannemelijk is dat de maatregel de verblijfsfunctie van de weg en het recreatief gebruik door niet-gemotoriseerd verkeer ten goede komt.

Niet ontkend kan worden dat de maatregel ten nadele is van het belang waarvoor eisers wensen op te komen, handhaving van de mogelijkheid om zich om recreatieve redenen per auto of motor over de dijk te begeven. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders echter geen onredelijke afweging gemaakt door dit belang ondergeschikt te achten aan de belangen die met de maatregel zijn gediend.

De rechtbank verwerpt eisers betoog dat het bestreden besluit geen stand kan houden omdat het niet op voldoende geobjectiveerde gegevens omtrent door auto- en motorverkeer veroorzaakte verkeersonveiligheid en -overlast berust. Verweerders hebben bij hun besluit gegevens betrokken, verkregen uit een medio 1997 door de gemeente gehouden onderzoek naar aantallen en snelheden van het verkeer op het betreffende weggedeelte. Van dit onderzoek is niet gebleken dat het, zoals eisers stellen, niet representatief is. Naar verweerders hebben aangegeven is de bestreden beslissing daarnaast gebaseerd op de verkeersonveiligheid en overlast, zoals deze blijkens klachten en een medio 1996 door hen ingesteld onderzoek door omwonenden wordt ervaren. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders niet onjuist gehandeld door deze klachten in hun afweging te betrekken.

De grief van eisers dat het bestreden besluit onnodig beperkingen aan gemotoriseerd verkeer oplegt, omdat de gestelde doelen kunnen worden bereikt door betere handhaving van de geldende verkeers- en milieuvoorschriften, kan evenmin slagen. Intensivering van de handhaving leidt niet tot beperking van het aantal motorvoertuigen op het betreffende weggedeelte.

Verweerders opvatting dat de verkeersveiligheidsproblematiek, die mede wordt veroorzaakt door de aantallen motorvoertuigen die zich over het betreffende weggedeelte begeven, aldus niet afdoende wordt opgelost, oordeelt de rechtbank niet onredelijk. Eveneens niet onredelijk acht zij verweerders standpunt dat handhaving van de onderwerpelijke maatregel eenvoudiger is en minder inspanning vergt dan van de door eisers bedoelde verkeers- en milieuvoorschriften.

Ook eisers grief dat verweerders onvoldoende hebben onderbouwd waarom de afsluiting alleen voor zon- en feestdagen moet gelden, wordt verworpen. Verweerders hebben het nadeel van afsluiting gedurende alle dagen van de week, de verminderde bereikbaarheid van enkele bedrijfslocaties aan het betreffende weggedeelte, als onevenredig groot beoordeeld. De rechtbank vindt in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat deze beoordeling onjuist is. Aan de rechtbank is niet gebleken dat bescherming van de zondagsrust beweegreden is geweest voor het bestreden besluit. De grief van eisers op dit punt moet derhalve worden verworpen.

Tenslotte in aanmerking nemend dat de onderwerpelijke maatregel, naar ter zitting door de gemachtigde van MAG is erkend, geen nadelig effect van betekenis heeft voor het niet- recreatieve doorgaande auto- en motorverkeer, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerders zonder in strijd te komen met het recht hebben kunnen oordelen dat het belang van de - al of niet recreatieve - auto- en motorrijders om alle dagen van de week van het betreffende weggedeelte gebruik te kunnen maken niet opweegt tegen de met de geslotenverklaring te dienen belangen. De rechtbank acht dan ook geen gronden aanwezig voor vernietiging van het bestreden besluit.

De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb (proceskostenveroordeling).

Een en ander leidt tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. van Donselaar, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 1999, in tegenwoordigheid van mr. S.I.A. Hensen als griffier.

Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.