terug naar de gerechtelijke uitspraken

Arrondissementsrechtbank te Arnhem

Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht

Reg. nr. : 98/3 11

UITSPRAAK

in het geding tussen:

de Vereniging Motorrijders Actie Groep, en de Stichting Pro Auto, eisers,

en

het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente West Maas en Waal te Beneden-Leeuwen, verweerders.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerders van 23 december 1997, verzonden 6 januari 1998, kenmerk 334611.811.31.

2. Feiten en procesverloop

Op 23 juli 1996 besloten verweerders tot vaststelling van een aantal verkeersmaatregelen met het doel de Waalbandijk te Boven-Leeuwen, Beneden-Leeuwen en Wamel en de Waaldijk te Dreumel verkeersluw te maken. Dit besluit werd bekendgemaakt in de Waalkanter d.d. 10 juli 1997.

Bij brieven van 26 augustus 1997 respectievelijk 29 augustus 1997 dienden de Vereniging Motorrijders Actiegroep (MAG) en de Stichting Pro Auto (SPA) een bezwaarschrift in tegen dit besluit.

Op 27 oktober 1997 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, tijdens welke eisers zijn gehoord door de commissie bezwaar- en beroepschriften. De commissie heeft op 17 december 1997 aan verweerders advies uitgebracht over de op het bezwaarschrift te nemen beslissing.

Bij het bestreden besluit zijn de bezwaarschriften van eisers ongegrond verklaarden is het besluit van 23 juli 1996 gehandhaafd.

Bij brief van 14 februari 1998, ingekomen 17 februari 1998, heeft MAG, mede namens SPA, beroep aangetekend tegen dit besluit.

Verweerders hebben bij brief van 3 maart 1998 een verweerschrift ingediend. Door partijen zijn nog enige andere stukken ingediend. Naar de inhoud van deze - aan partijen bekende of toegezonden - stukken wordt hier verwezen.

De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 1998 gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en MAG alsnog niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaarschrift tegen het besluit van verweerders van 23 juli 1996. Bij uitspraak van 14 januari 1999 heeft de rechtbank het verzet dat door MAG tegen deze uitspraak is gedaan, gegrond verklaard.

Het beroep is vervolgens behandeld ter zitting van de rechtbank van 9 september 1999, waar namens MAG is verschenen J. de Jonge, bestuursmedewerker inzake aanpassingen infrastructuur van MAG. SPA heeft zich niet doen vertegenwoordigen. Verweerders hebben zich op de zitting doen vertegenwoordigen door A.J.M. Derks en J.W.M. de Leeuw, ambtenaren der gemeente.

3. Overwegingen

Zoals de rechtbank heeft overwogen in haar uitspraak inzake AWB 97/1823, die aan deze uitspraak is gehecht en waarnaar hier wordt verwezen, is zij van oordeel dat MAG en SPA gelet op hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden bij besluiten als hier in geding als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 jo. artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt. Aangezien ook overigens is voldaan aan de daarvoor geldende eisen, worden eisers in hun beroep ontvangen.

Aan de rechtbank staat de vraag ter beantwoording of verweerders zonder in strijd te komen met het recht hebben kunnen besluiten tot handhaving van hun beslissing van 23 juli 1996 inhoudende de vaststelling van een aantal verkeersmaatregelen die ten doel hebben de Waalbandijk te Boven-Leeuwen, Beneden-Leeuwen en Wamel en de Waaldijk te Dreumel verkeersluw te maken. Bedoelde verkeersmaatregelen voorzien in het zoveel mogelijk weren van gemotoriseerd verkeer van de dijkweg door het instellen van eenrichtingsverkeer, beperkt tweerichtingsverkeer en fietspaden.

Verweerders hebben voor hun besluit onder meer overwogen, dat de maatregelen nodig zijn ter voorkoming van aantasting van het landschappelijk karakter van de Waaldijk en Waalbandijk en omgeving en ter bescherming van het dijklichaam. De maatregelen zijn opgenomen in het in het kader van de Deltawet grote rivieren op 24 juli 1995 door gedeputeerde staten van Gelderland vastgestelde dijkverbeteringsplan. Voorts vloeien zij voort uit eerder vastgesteld gemeentelijk, regionaal en provinciaal beleid, gericht op het weren van gemotoriseerd verkeer van dijkwegen. Volgens verweerders wegen de met de maatregelen te dienen belangen zwaarder dan de belangen van automobilisten en motorrijders, die op de voor gemotoriseerd verkeer afgesloten dijkweggedeelten willen kunnen recreëren.

Eisers grieven richten zich uitsluitend tegen de onderdelen van het verkeersbesluit, waarbij gedeelten van genoemde dijkweg worden aangewezen als fietspad respectievelijk fietspad tevens toegankelijk voor bestemmingsverkeer. Zij betwisten dat de afsluiting voor gemotoriseerd verkeer nodig is ter bescherming van het dijklichaam. Grote delen van de Waaldijk en Waalbandijk, die op een identiek lichaam liggen, zijn wel voor gemotoriseerd verkeer toegankelijk. Voorts voeren zij aan dat verweerders onvoldoende hebben aangetoond dat de maatregelen nodig zijn om aantasting van het landschappelijk karakter van de Waaldijk en Waalbandijk te voorkomen.

Huns inziens hebben verweerders ten onrechte hun bewering dat het recreatieve verkeer op de dijkwegen de laatste jaren sterk is toegenomen, niet met metingen onderbouwd.

De rechtbank overweegt het volgende.

Uit artikel 15 Wegenverkeerswet 1994 (WVW) volgt dat het plaatsen van verkeerstekens en het treffen van verkeersbeperkende en verkeersverruimende maatregelen op of aan de weg geschiedt krachtens verkeersbesluit. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, WVW worden verkeersbesluiten genomen door de gemeenteraad, voorzover het niet gaat om wegen in beheer van het rijk, de provincie of een waterschap. De gemeenteraad kan zijn bevoegdheid overdragen aan burgemeester en wethouders.

De raad van de gemeente West Maas en Waal heeft bij besluit van 2 november 1995, nr. 1995-11/5.7, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en verweerders bevoegd verklaard tot het nemen van besluiten als hier in geding.

Volgens artikel 21 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) moet in de motivering van een verkeersbesluit in ieder geval tot uitdrukking worden gebracht welke doelstellingen met het besluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, WVW genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, genoemde belangen in het geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen. In artikel 2, eerste en tweede lid, WVW worden als relevante belangen genoemd:

a het verzekeren van de veiligheid op de weg,

b het beschermen van weggebruikers en passagiers,

c het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan,

d het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer,

e het voorkomen of beperken van overlast, hinder, schade of milieubelasting en

f het voorkomen of beperken van aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.

De rechtbank stelt voorop dat bovenstaande wettelijke bepalingen aan verweerders beleidsvrijheid bieden in die zin, dat zij de bevoegdheid hebben om binnen de door het recht gestelde grenzen een eigen afweging te maken van de hiervoor genoemde belangen. Aan de rechtbank staat uitsluitend ter beoordeling of verweerders bedoelde grenzen hebben gerespecteerd.

Verweerders hebben het bestreden besluit onder meer doen steunen op het hierboven onder f genoemde belang, meer specifiek het voorkomen of beperken van aantasting van het landschappelijk karakter van de dijk en zijn omgeving en de recreatieve functie ervan.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders in redelijkheid tot de opvatting kunnen komen, dat de in geding zijnde verkeersmaatregelen nodig zijn ter voorkoming dan wel beperking van aantasting van het landschappelijk karakter van de dijk en zijn omgeving en bevordering van de mogelijkheden voor recreatief verkeer van voetgangers en fietsers op de dijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in het dijkverbeteringsplan verbetering Waaldijk, dijkvak Afferden-Dreumel, dat op 3 oktober 1995 door gedeputeerde staten van Gelderland is vastgesteld krachtens de Deltawet grote rivieren, op aangeven van verweerders met het oog op het landschappelijk karakter van de omgeving waarin de dijk is gelegen, rekening is gehouden met verandering van de functie van de onderhavige dijkweg van weg voor doorgaand verkeer in een weg voor de ontsluiting van aanliggende percelen en voor niet-gemotoriseerd toeristisch-recreatief verkeer. Het dijkverbeteringsplan sluit in dit opzicht aan op het beleid van verweerders, neergelegd in de door hen op 25 juli 1994 vastgestelde Intergemeentelijke nota Toeristische dijkfietsroutes. Daarin worden maatregelen aangekondigd om het gemotoriseerd verkeer op de dijken terug te dringen teneinde meer ruimte te maken voor fietsverkeer en wandelaars.

De rechtbank verwerpt eisers grief dat verweerders ten onrechte niet hebben geobjectiveerd, bijvoorbeeld door middel van verkeerstellingen en onderzoeksrapporten, dat de betwiste verkeersmaatregelen nodig zijn met het oog op het landschappelijk en toeristisch-recreatief belang. Naar het oordeel van de rechtbank konden verweerders ook zonder de door eisers nodig geachte objectivering vaststellen dat het terugdringen van het gemotoriseerd verkeer ten goede komt van het landschappelijk karakter en de toeristisch-recreatieve functie van de dijk. Onmiskenbaar is immers dat door het gemotoriseerd verkeer terug te dringen de rust op en om de dijk positief wordt beïnvloed en de ruimte voor voet- en fietsverkeer wordt vergroot. Daar komt bij dat verweerders niet ten onrechte ervan zijn uitgegaan dat de toename van de verkeersdruk op het wegennet in de regio, zoals voorzien in het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan van de Regio Rivierenland, bij het uitblijven van maatregelen niet ongemerkt aan de onderhavige dijkweg voorbij zal gaan.

Verweerders hebben voorts aan de betwiste verkeersmaatregelen ten grondslag gelegd dat zij noodzakelijk zijn in verband met de omvang van het dijklichaam en, daarmee samenhangend, de breedte van de weg. Eisers menen dat dit argument geen hout snijdt, omdat elders bij een identiek dijklichaam en gelijke wegbreedtes motorvoertuigen zijn toegestaan in de vorm van eenrichtingsverkeer. Zijdens verweerders is ter zitting toegegeven dat het dijklichaam en de wegbreedte op zichzelf geen beletsel vormen voor het toelaten van gemotoriseerd verkeer in één richting. Naar het oordeel van de rechtbank kan zulks evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden. Gelet op artikel 21 BABW juncto artikel 2, eerste en tweede lid, WVW kan het besluit reeds worden gedragen door de hierboven genoemde belangen.

De rechtbank acht ten slotte van belang dat, gelijk de gemachtigde van MAG ter zitting heeft erkend, voor doorgaand gemotoriseerd verkeer een goede alternatieve route beschikbaar is. Niet ontkend kan worden dat de betwiste maatregel in het nadeel is van het belang waarvoor eisers wensen op te komen, handhaving van de mogelijkheid om zich voor recreatieve doeleinden met de auto of motor over de betreffende weggedeelten te begeven.

De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerders geen onredelijke afweging hebben gemaakt door dit belang ondergeschikt te achten aan de belangen die met de maatregelen worden gediend.

Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat er geen gronden zijn voor vernietiging van het bestreden besluit.

De rechtbank acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 Awb (proceskostenveroordeling).

Een en ander voert de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.W. van Donselaar, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 1999, in tegenwoordigheid van mr. S.I.A. Hensen als griffier.

Tegen deze uitspraak staat, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto artikel 6:13 van de Awb, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.